Zoals bij zovelen die in West-Zeeuws-Vlaanderen zijn geboren en getogen, blijft de herinnering aan dit mooie, bijna aparte landje, levenslang in je hart aanwezig. Heb je dan ook nog eens vlak bij de grens met onze geliefde zuiderburen het levenslicht gezien, dan mag je echt zeggen dat je een grensgeval bent. Elke keer dat je op radio of tv het woord Zeeuws-Vlaanderen, of de naam van een plaats in dit land van de g en de h, dan gaat je hart wat sneller slaan en gaan de hersens in de overdrive. Ik ben er nu 52 jaar weg, maar als ik er ben geeft dat het gevoel van thuiskomen. Of er nu veel of weinig veranderd is.
Voor mij was bij de geboorte de grens tussen Zeeuws-Vlaanderen en Vlaanderen flinterdun. Mijn moeder was een Vlaamse en mijn vader een West-Zeeuws-Vlaming. Uit hun samenzijn werd ik als grensgevalletje geboren. Het was april 1944 en ook de oosterburen waren nogal stevig aanwezig. Mijn eerste reis maakte ik, samen met mijn ouders en een gezin met ook een grensgevalletje, richting de polders benoorden Aardenburg. De bommen vielen als pepernoten op ons eeuwenoude stadje. Éen op ons huis dat we net zo’n 100 meter hadden verlaten. Dat maakte mij meteen tot een dakloze. Een schrale troost was, dat ik niet de enige was.
Ergens in een ruimte onder een dijk in de polder was er plaats voor twee dakloze gezinnen. Een soort asielzoekers avant la lettre. Er werd na de oorlog weinig gesproken over die tijd, die voor een nieuw ontstaan gezin, anders verliep dan was gehoopt. Na de oorlog was er geen huis meer, geen dak om onder te wonen. We vertrokken naar Adegem en verbleven daar een paar jaar bij mijn pépé en mémé. Daar was de sfeer na het einde van de oorlog belabberd. Ze hadden hun oudste zoon zien wegvoeren door de bezetters en kregen hem later in een kist weer terug. Mijn vader fietste elke dag heen en weer naar zijn werk. Een soort van trouw grensoverschrijdend gedrag. Toen in Aardenburg een nieuwe straat was aangelegd, met nieuwe huizen erbij, hadden we geluk. We kregen een echt dak boven ons hoofd. Gehuurd, maar wel “ons” dak. De andere kant van de grens, over de twee wankele bruggen bij Stroobrugge, werden nog slecht één maal per week gepasseerd. Dat veranderde toen de economie in beide landen ging lopen en er prijsverschillen kwamen. Zoiets als het nu is met het tanken van benzine. Maar het waren ook levensmiddelen die met enige winst clandestien de grens over werden gebracht. Mijn moeder ……….. ook.
En zo werd het tijd voor mij om de kleuterschool te gaan bezoeken. Een paar kleine stappen naar het nieuwe gebouw, maar een enorme stap om naar binnen te gaan. Immers, de leiding van dit kleuteronderkomen, ook wel bewaarschool genoemd, bestond uit, in mijn ogen, nogal vreemde wezens. Zwarte figuren met van die grote zwarte kappen op, waar onder strenge ogen, die al voorspelden dat het hier niet om een pretpark ging.
Na twee jaar aldaar verbleven, was ik rijp voor een volgende stap.
Freddy Klooté