De Dominee van IJzendijke: Een Contra-Reformatorisch Straatlied in Context
B.F. van Gelder
Inleiding
Het straatlied 'De Dominee van IJzendijke' vormt een intrigerende bron voor de studie van de religieuze verhoudingen in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden in de vroege achttiende eeuw.
Het lied vertelt het verhaal van een protestantse predikant die de uitzetting van kapucijnen uit IJzendijke bewerkstelligt. Na zijn dood wordt zijn lichaam gegijzeld door een helse hond, die zijn begrafenis verijdelt. Totdat de verdreven kapucijnen terugkeren om de demon te verjagen.
Deze bijdrage onderzoekt de inhoud, datering, drukgeschiedenis en betekenis van het lied en plaatst het binnen de bredere historische en religieuze context.
Inhoud en vorm
Het lied bestaat uit 27 coupletten van acht regels, geschreven in het rijmschema ABABCCDD.
De tekst schetst een episch-didactisch verhaal waarin de kapucijnen als morele overwinnaars optreden tegenover een jaloerse predikant. Naast de dramatiek rond de helse hond benadrukt de tekst de superioriteit van de katholieke missionarissen.
De melodieaanduiding verwijst naar het bekende lied 'Pater Marcus', een lofzang op de kapucijner pater Marcus d’ Aviano, wat de contra-reformatorische inslag van het werk versterkt.
De voordracht door marktzangers bood ruimte voor theatrale en visuele effecten, waarmee het lied een breed publiek kon aanspreken.
Datering en drukgeschiedenis
Hoewel de vroegste bewaarde drukken uit de negentiende eeuw stammen, is er overtuigend bewijs dat het lied rond 1715–1722 moet zijn ontstaan. In februari 1724 vaardigde bisschop Van Susteren van Brugge namelijk een verbod op het lied uit, met als argument dat de tekst de spanningen tussen katholieken en protestanten zou kunnen aanwakkeren. Daarmee is de terminus ante quem duidelijk.
De drukgeschiedenis toont dat het lied na het verbod van Van Susteren in de vergetelheid raakte, maar vanaf ca. 1815 opnieuw werd verspreid, onder meer door de Gentse drukker Leander van Paemel. In deze tweede periode functioneerde het lied als anti-protestants / anti-Nederlands propagandamiddel, passend binnen de Belgische context tijdens en na de scheiding van Nederland.
Historische context
De inhoud van het lied correspondeert niet letterlijk met de plaatselijke geschiedenis van IJzendijke. De predikanten van de stad, Bruno van Werkhoven en Egbertus Coopsen, stonden niet bekend om vijandigheid jegens katholieken.
Wel bestond er spanning binnen de katholieke kerk rond de aanwezigheid van kapucijnen, die vanaf 1703 als legeraalmoezeniers en missionarissen actief waren. Hun vertrek in 1715 viel samen met een bredere reorganisatie van het bisdom, waarbij wereldheren de pastorale zorg overnamen.
Het lied kan gelezen worden als een reactie op deze verdringing van de kapucijnen, waarbij een fictieve protestantse dominee als zondebok fungeert.
Wezenlijk is het lied veeleer een strijdschrift tussen de Jansenisten (de kapucijnen) en de rooms-katholieken (de wereldheren). Dit vanuit het oogpunt van de Jansenisten gezien.
Religieuze spanningen waren in deze periode intens. Het Jansenisme verdeelde de geestelijkheid, de Barrièretractaten (1713/1715) versterkten anti-Staatse sentimenten in de Zuidelijke Nederlanden, en Van Susteren trachtte de conflicten te dempen. Juist in dit spanningsveld lijkt het lied te zijn ontstaan: een verhulde aanklacht tegen Van Susteren, gecamoufleerd als polemiek tegen een protestantse predikant.
Interpretatie
Het straatlied functioneert op meerdere niveaus. In de eerste plaats is het een contra-reformatorische tekst, die de kapucijnen heroïseert als ware verdedigers van het geloof. Tegelijkertijd kan het worden gezien als een vorm van interne kerkpolitieke strijd: door de kapucijnen te verheerlijken, werd kritiek geuit op de kerkelijke hiërarchie die hen had verdreven.
De keuze voor een bestaande melodie met contra-reformatorische connotaties versterkte de boodschap.
De negentiende-eeuwse herdrukken maakten van het lied een instrument om anti-protestantse / anti-Nederlandse sentimenten jegens koning Willem I nieuw leven in te blazen, waarmee de tekst een nieuwe politieke betekenislaag kreeg.
Conclusie
De Dominee van IJzendijke weerspiegelt de complexe interactie tussen volkscultuur, religieuze propaganda en kerkpolitiek.
Ontstaan rond 1720 als reactie op de verdrijving van kapucijnen, werd het lied verboden wegens zijn potentieel conflict versterkende werking.
In de negentiende eeuw kreeg het een tweede leven in de context van Belgische anti-protestantse propaganda. Daarmee vormt het niet slechts een curiosum uit de straatliedtraditie, maar een rijke bron voor het begrijpen van religieuze spanningen, identiteitsvorming en de rol van populaire cultuur in de Lage Landen.
---------
Over het 'Lied van de Dominee van IJzendijke' schreef Bert van Gelder de publicatie 'Christene Zielen, wilt u tot mij begeven', IJzendijke 2018 (2e druk 2019) [Uitgeverij De Zilverdistel]. Daarin staan ook de tekst van het lied, de bladmuziek, en de tekstvariaties. Te bestellen via .
Bert van Gelder gebruikte ChatGPT bij het samenstellen van deze bijdrage. Fouten en onnauwkeurigheden zijn uitsluitend de auteur te verwijten.